woensdag 15 oktober 2025

Het failliet van de dialoog

 Het gesprek tussen Eva Jinek en Chris Stoffer over de abortuscampagne van de SGP had een kans kunnen zijn. Een kans op een open gesprek over leven, verantwoordelijkheid en morele keuzes in een samenleving die vrijheid hoog in het vaandel heeft. Maar in plaats daarvan werd het een ongemakkelijk toneelstuk waarin één rol al geschreven was, die van de schuldige.

Vanaf het begin was duidelijk dat Eva niet kwam om te luisteren, maar om te vellen. Ze begon scherp, met de stelling dat de SGP abortussen terug wil brengen tot nul. Ze bleef daarop hameren, alsof dat het enige was wat er te zeggen viel. Terwijl Stoffer herhaaldelijk probeerde uit te leggen dat de campagne juist bedoeld was als oproep tot bewustwording.

“Iedereen weet hoe wij erover denken", zei hij. “Maar we willen het hebben over onze campagne, over het gesprek dat we met de samenleving willen voeren."

Telkens antwoordde Eva:

"We gaan het zo over de campagne hebben." Maar dat gebeurde niet. Ze ging door over het standpunt, over verbieden, over schuld. Niet over de inhoud van de campagne, niet over het appel op reflectie, maar over de tegenstelling die ze zelf had geconstrueerd.

Toen het over onderzoeken ging, werd het pas echt wrang. Eva suggereerde dat de SGP cijfers over abortus had verdraaid. Ze sprak over misleiding en framing, maar vroeg niet dóór. Het werd geen gesprek over bronnen, over feiten of over interpretatie, het werd een insinuatie zonder ruimte voor toelichting. Stoffer probeerde nog uit te leggen waar hun cijfers en conclusies vandaan kwamen maar werd afgekapt. De toon was niet:

“Hoe zit dat precies?", maar: “U speelt met de waarheid." Daarmee viel het laatste restje openheid weg.

Het gesprek gleed af naar iets ongemakkelijks. Steeds als Stoffer probeerde iets te zeggen over de menselijke kant van hun boodschap, viel Eva hem in de rede. Ze stelde vragen die meer leken bedoeld om te ontregelen dan om te begrijpen.

En toen kwam het moment dat voor mij de grens overschreed.

Eva vroeg: “U heeft drie dochters, stel dat één van hen wordt verkracht, zou u haar dan verbieden om een abortus te nemen?” Het was geen vraag meer, het was een aanval, verpakt als hypothetische zorg. Het was persoonlijk, indringend en onnodig confronterend.

Je zag aan Stoffer dat hij geschrokken was, maar hij bleef opmerkelijk rustig: "Ik verbied ze niets. Maar ik blijf geloven dat elk leven waarde heeft."

Dat moment raakte mij. Niet omdat ik vind dat Stoffer gelijk heeft, maar omdat ik zag hoe makkelijk een interviewer persoonlijke integriteit opzij kan schuiven voor effect. Er zat iets kils in die vraag. Alsof zijn liefde voor zijn dochters, zijn geloof, zijn menselijkheid allemaal verdacht waren. Alsof het gesprek niet meer ging over overtuigingen, maar over de vernedering van degene die ze heeft.

Het werd pijnlijk om te zien hoe vaak Stoffer probeerde terug te keren naar het onderwerp. “We willen bewustwording creëren" zei hij nog een keer. “We willen het gesprek openen, niet sluiten." Maar Eva luisterde niet. Ze zei weer: We gaan het zo over de campagne hebben, en draaide terug naar dezelfde aanklacht: dat de SGP abortus naar nul wil brengen.

Wat overbleef was een gesprek zonder adem. Geen journalistiek interview, maar een publieke schrobbeurt. Eva leek niet geïnteresseerd in uitleg of nuance, alleen in bevestiging van haar gelijk.

De journalistiek hoort te vragen, niet te vellen. Een goede interviewer stelt scherp, maar met respect. Laat ruimte, zelfs waar ze het fundamenteel oneens is. Want het publiek ziet alles. Het voelt of iemand eerlijk probeert te begrijpen, of alleen bezig is met winnen.

Het ergste is dat daarmee het gesprek zelf verloren gaat. En juist dat gesprek, die botsing van waarden, is de zuurstof van een democratie.

Misschien begint echte vooruitgang niet bij gelijk krijgen, maar bij de moed om te luisteren.

zaterdag 11 oktober 2025

Tussen zwijgen en zeggen

 Tussen mijn eerste en tweede roman zat vijf jaar. Vijf jaar van schrijven, schrappen, zwijgen en weer beginnen. Niet omdat het verhaal niet wilde komen, maar omdat ik moest leren luisteren naar wat het werkelijk wilde zeggen.

Literaire fictie maken over thema’s als familiegeheimen, misbruik en suïcidaliteit is balanceren op een dunne draad. Te veel uitleg, en je verliest het verhaal. Te weinig, en de lezer voelt zich buitengesloten. Ik wilde een roman schrijven die dichtbij komt zonder te oordelen, die niet uitlegt maar laat voelen. Waar pijn niet benoemd hoeft te worden om aanwezig te zijn.

Soms schreef ik dagenlang niets, omdat één zin te veel vertelde. Dan wist ik: ik had de stilte niet genoeg gerespecteerd. Andere keren moest ik de moed vinden om dóór te schrijven, waar ik liever was gestopt.

Vijf jaar lang heb ik gezocht naar woorden die iets bewaren, in plaats van iets veroordelen. Die kwetsbaarheid niet exploiteren maar erkennen. Dat betekende soms afstand nemen voor verder te gaan. Het was soms ingewikkeld om mijn personages hun eigen weg te laten gaan

Schrijven over de donkerte vraagt dat je haar niet temt. Maar ook dat je haar niet verheerlijkt. Ik heb geprobeerd het ongemak te laten bestaan. In toon, in ritme, in adem. Zodat de lezer kan blijven lezen, ook als het pijn doet.

Uiteindelijk is Zullen we zwijgen een boek geworden over dat precieze spanningsveld: tussen zwijgen en zeggen. Tussen zien en wegkijken. Tussen het verleden en het nu.
En misschien was het dat wat die vijf jaar nodig hadden: de tijd om te leren dat het niet gaat om wat er allemaal verteld wordt, maar om wat er eindelijk gehoord mag worden.

 

zaterdag 4 oktober 2025

Hoe doe je het?

 

Het afgelopen jaar heb ik veel geschreven. En soms gezwegen. Mensen vragen me wel eens hoe dat kan: dat ik blijf werken, dat ik blijf schrijven, terwijl thuis de ziekte van mijn vrouw ons leven zo anders maakt. Alsof verdriet en scheppingsdrang elkaar zouden uitsluiten.

Voor mij is het precies andersom. Schrijven is niet weglopen, maar blijven. Niet ontsnappen aan het leven, maar erin afdalen.

Een boek groeit niet ondanks de pijn, maar in diezelfde aarde. In de nachtelijke uren dat alles stilvalt, blijkt er nog taal te zijn, fragiel, maar echt. Woorden die niet genezen, wel dragen.

Zullen we zwijgen is niet het verslag van een zwaar jaar, maar het getuigenis dat schoonheid in woorden nog steeds mogelijk is.  Ik heb een jaar de ruimte genomen om te leven met mijn personages. Ik heb van hun gezelschap genoten. Mensen die niet perfect zijn, maar het met elkaar uithouden. Samen met hen heb ik de kracht en de beklemming van zwijgen ervaren.

Dit boek heeft mij gegeven wat ik soms kwijt was: adem, ruimte en verwondering. En nu het er ligt, hoop ik dat anderen dit ook ervaren. Niet als troost, maar als erkenning: dat licht en donker elkaar niet opheffen, maar samen het leven vormgeven.

maandag 1 september 2025

Maandag

De week begint met de rit naar Leuven. Ruim twee uur sturen, en ik ken de route inmiddels beter dan sommige burenstraten thuis. De draaideur van UZ Leuven is de echte ingang van mijn maandag. Eerst de centrale inschrijving: daar gaat iedereen langs, of je nou een gekneusde vinger hebt of een chemo krijgt. Vanaf dat moment weten alle systemen en mensen dat je er bent. Het is strak geregeld; alsof ergens in het gebouw een lampje gaat branden: “ingeschreven, gereed.”


Het kamernummer is mijn eerste punt van aandacht. Sommige kamers gunnen mij een hoekje met tafelruimte, anderen laten me balanceren met laptop en koffie op schoot. En dan het bednummer. Altijd even spannend, en toch… eigenlijk niet. Want het is vaste prik: 2 is bij het raam, 1 niet. Ik vergeet het elke keer. Alsof er in mijn brein een gat zit waar dat ene feit telkens weer doorheen valt.

Binnengekomen volgt de kleine installatie: tas neerzetten, stopcontact zoeken. Dat blijft een avontuur. Soms moet ik een stekker loshalen waarvan ik me afvraag of die niet stiekem iets belangrijks voedt. Tot nu toe draait het ziekenhuis nog, dus kennelijk valt de schade mee.


Daarna de koffie. De automaat kent me inmiddels. Bekertje, knopje, het piepen, de geur van koffie die overal hetzelfde is. Onderweg knik ik naar verpleegkundigen die ik steeds vaker herken. Zij kennen mij inmiddels ook, ik ben de man die erbij hoort, elke twee weken.

Ondertussen draait het medische programma door: bloedprikken, waarden meten, voorbereiden. Alles in een eigen tempo.

Na die rit kijk ik uit naar de eerste appjes en mailtjes van de dag. Een soort bewijs dat de wereld buiten gewoon doorgaat, terwijl ik hier mijn plek heb gevonden in dit ritueel.

Het is maandag. Voor anderen een gewone maandag. Voor mij ook. Alleen wat beter georganiseerd, met een kamernummer, een bednummer en een stopcontact dat hopelijk niet cruciaal was.

zaterdag 23 augustus 2025

Als waarheid thuis raakt

Soms gebeurt het dat twee liederen tegelijk bij je landen. Niet omdat ze muzikaal identiek zijn, maar omdat ze dezelfde snaar raken in je binnenste. Dat had ik met The Father’s House van Cory Asbury en The Truth van Megan Woods.

Bij Cory hoor ik een roep naar thuis. Een plek waar je je falen mag neerleggen en waar je welkom bent zoals je bent. Die zin ‘failure won’t define me’ klinkt als ademhalen; een zachte stem die me eraan herinnert dat ik niet leef om iets waar te maken.

Bij Megan hoor ik iets anders, maar net zo wezenlijk; de waarheid over wie je bent. Niet de versie die je jezelf oplegt, niet de maskers waarmee je denkt te overleven, maar de kern. In haar stem hoor ik een zoeken dat tegelijk stevig en kwetsbaar is. 

Misschien is het opvallend dat juist ík door deze nummers geraakt word. Ik ben helemaal niet muzikaal, en ik weet heus dat dit geen hoogstaande composities zijn. Maar in een slapeloze nacht houden ze me overeind. En wijzen ze me verder.

Dankjewel, Cory. Dankjewel, Megan.


dinsdag 12 augustus 2025

De storm is weg

We hebben dagen samen doorgebracht, de storm en ik. Hij kwam zonder zich aan te kondigen, joeg door de kloven, trok aan de luiken, liet de zee opspringen als een wild paard. Soms beukte hij, soms floot hij langs het huis alsof hij me iets toevertrouwde. Ik liep tegen hem in, voelde hoe hij mijn adem meenam en weer terugbracht. Alles stond in dienst van zijn aanwezigheid; de geur van zout, het scheefgroeien van geluid, de lichamen van bomen die bogen maar niet braken.

De dagen kregen zijn ritme. In de nacht slapen in rust en soms wakker worden van gehuil. Heldere hemel, volle maan en bewegende lucht als ik even naar buiten ging.
Overdag kijken naar de schuimkoppen op zee en op het land bladeren die de lucht kozen. Er was geen stilte, maar ook geen onrust. Alleen een voortdurende, allesomvattende nabijheid. Wind die draaiend mij omsloot.

Nu is hij weg. De heg met oleanders staat recht, de bougainvillea rust tegen haar eigen schaduw. Het geluid van de zee is kleiner, een constante zonder nadruk. Ik loop de nabijgelegen boomgaard in en hoor hoe mijn voetstappen het enige zijn dat nog verplaatst. Onder de vijgenboom is het ineens goed toeven. Hij komt bij nadat zijn laatste blad is afgerukt.

De lucht is helder, maar anders helder dan in de storm. Er blijft iets in me stromen, een echo van wind die niet meer waait. 

vrijdag 8 augustus 2025

Als de wind blijft

 Elke zomer komt hij terug, de Meltemi. Eerst als een zachte belofte, een koele hand op een warme dag. Dan, plotseling, met volle kracht, een onzichtbare gast die de zee optilt en het wasgoed van de lijn rukt. Eeuwenlang een zegen: hij verjaagt de hitte, brengt adem naar de olijfbomen, maakt de lucht helder tot aan de horizon. Toch waait er altijd iets mee dat niet terugkomt.

Vandaag ligt Plakias stil en woelig tegelijk. Ik leun tegen de lucht, alsof die een muur is. Veerboten blijven weg, de golven staan schuin op hun eigen lijn. Het rumoer van de elementen laat een kalmte achter die bijna weegt.

De oude Grieken vertelden dat Zeus, toen de aarde zinderde, Boreas riep om Kreta te koelen. De noordenwind vond zijn weg door smalle kloven, waar hij werd samengeperst tot storm. Aan de zuidkust schoten de golven overeind, wit van schuim; een geschenk dat te uitbundig werd uitgepakt.

Ik hoor de Meltemi anders. Niet alleen als natuurkracht, maar als stem die het moment leeg veegt en tegelijk vult. Soms lijkt hij me op te tillen, soms neer te zetten om me iets later compleet omver te blazen. En als de wind blijft, blijft ook iets van mij hier, op deze plek die woelt en wacht onder een hemel die nooit stilstaat.

woensdag 6 augustus 2025

Een kuise afdaling

 De route naar het strand is eenvoudig. Twee kloven achter ons huisje, een slingerend pad tussen steen en zon. Het is midden op de middag. Alleen mijn voeten weten waar we naartoe gaan.

Langs oleander, die zich heerlijk overgeeft aan de zomer. Wilde venkel zwaait als een kruidige welkomstcomité. Vijgenbomen hangen loom over het pad alsof ze elk moment iets kunnen laten vallen. En in de laagte hier en daar een bamboebosje.

Dan valt mijn oog op een plant die ik niet ken. Sierlijk, paars, fris. Iets aan de bladeren intrigeert me. Ik open mijn determinatie-app.
Vitex agnus-castus, meldt het scherm. Monnikspeper. Ook wel: kuisheidsplant.

Ik frons. Kuisheidsplant? Hier? In deze broeierige kloof richting zon, zee en zwoele lichamen?

Nieuwsgierig zoek ik verder. Blijkt dat middeleeuwse monniken deze plant gebruikten om hun driften te temperen. Niet door er naar te kijken, maar door hem letterlijk te consumeren. Thee van de bessen, poeders in het eten. Alles om de innerlijke storm tot bedaren te brengen. Alsof een struik met een Latijnse naam sterker is dan de menselijke begeerte.

Ironisch genoeg ziet de plant er allesbehalve ingetogen uit. Weelderig, geurend, in volle bloei. Alsof ze zelf vergeten is wat haar taak was. Of heimelijk geniet van haar strategische plek aan het pad naar het strand.

Ik stel me voor: een abt met vooruitziende blik. Hij kijkt uit over het klooster, over de kloof, naar de zee. En hij denkt: Laten we daar wat kuisheidsplanten zetten, dan komen mijn broeders tenminste een béétje rein aan op het strand. De kuise equivalent van een gordel om je gedachten.

Maar ik ben geen monnik. Ik heb niets gegeten, niets gedronken, hooguit geroken. En eerlijk gezegd voel ik me er alleen maar levend door. Wanneer ik het strand bereik, ligt de zee open voor me als een uitnodiging. Geen schuld of onschuld. Alleen zon, zand en de eenvoud van zijn. De kuisheidsplant blijft achter in de kloof. Ook als ik dezelfde weg terug wandel. Ik neem niets mee. Maar ik knik haar wel even toe. Omdat ik hou van planten die het goed bedoelen. Zelfs als ze iets proberen tegen te houden wat allang onderweg is.

dinsdag 5 augustus 2025

Waar de heuvel waakt

 Hier, aan de voet van de Timeos Stavros, valt de nacht. De maan trekt een zilveren spoor over zee, alsof ze de weg markeert voor wie verdwaald is in herinneringen. De heuvel zwijgt, maar ik voel zijn aanwezigheid, hij waakt, zoals hij dat altijd al gedaan heeft.

Wij zijn hier slechts voorbijgangers, tijdelijke gasten, ademend tussen verleden en toekomst. De stenen dragen eeuwen, de heuvel kent de voetstappen van hen die schuilden voor stormen van wind, van water en van tijd.
En nu, terwijl de stilte dikker wordt, besef ik hoe weinig wij hoeven vast te houden. Alles is er al. De maan keert terug, de zee blijft gaan, de heuvel staat.
Misschien is dat zijn geheim: hij draagt ons zonder iets te vragen. Hier, onder zijn blik, wordt weemoed zacht. Tijd even niet meer iets dat we verliezen, maar iets waarin we rusten. Een toevlucht, voor wie durft stil te zijn.
Vanavond ben ik dat. Eén met de maan, de heuvel, en alles wat blijft.

vrijdag 18 juli 2025

Op de rand van zand en bos

 

 

We zitten hier met z’n drieën. In een stenen huisje onder de bosrand, waar zand langzaam overgaat in bosgrond en het licht anders valt naarmate de dag vordert. Hier wonen we deze week. Tijdelijk. Alsof we een bocht hebben afgesneden uit het volle leven en zijn neergeploft in de coulissen ervan.

Bij aankomst werden we al verwelkomd door een reebokje en zijn partner. Naast ons huisje spurt een eekhoorn door de boomtoppen, de Vlaamse gaaien komen trouw langs en de kraaien maken ruzie met een buizerd die zijn luchtrechten opeist. Alles leeft hier.

Binnen en buiten schrijven we. Op het terras, als de zon het toelaat. De laptop op tafel, koffie ernaast. Het herfstnummer van Voedselbossen Magazine wordt klaargestoomd. Iedereen werkt met eigen blik op het seizoen. Soms zwijgend. Soms overleggend. Meestal afwisselend geconcentreerd en soms afgeleid door een geluid of een gedachte.

Tegelijkertijd zit ik midden in de redactie van het manuscript van mijn nieuwste roman. Dat wat ik maandenlang heb opgebouwd, wordt nu onder handen genomen. ‘Killing your darlings’ is een wrede maar noodzakelijke bezigheid. Soms moet ik een alinea laten gaan van mijn redacteur omdat zij weet: het verhaal vaart er beter bij. Andere keren graaf ik juist dieper, ga ik terug naar de randen van wat ik wilde zeggen.

Het is een zoeken naar waarheid. Niet de objectieve, maar de doorleefde. Soms aarzel ik bij wat ik ooit in volle overtuiging schreef. Maar dan stuit ik weer op een zin die klopt als een zomerblad in de wind: vluchtig, licht, maar raak.

Tussendoor koken we.  Soms een stevige discussie. Iemand leest iets voor dat ons stil maakt. Iemand anders haalt herinneringen op aan een eerder nummer, of een ontmoeting in een voedselbos. Er is werk, maar er is ook leven. We lopen stukjes. We kijken naar de lucht en vergeten soms hoe laat het is.

En misschien is dat wel precies de winst van zo'n week. Dat het schrijven niet losstaat van het leven, maar er middenin zit. Hier, op deze rand van zand en bos, zie ik weer dat verhalen niet beginnen met een idee, maar met aandacht.
En als straks het tijd is om weer terug te keren naar het ritme van agenda’s, afspraken en deadlines, neem ik dit bos mee.

maandag 19 mei 2025

Meikever en ik

 De Meikever en ik


Dit weekend zit ik in een boshuisje op de Veluwe. Een schrijfweekend vol met stilte en een paar goede vrienden. Soms is dat hetzelfde. Geen afleiding, behalve zo nu en dan een fikse tocht door de natuur die ons omringt. Bijna bij elke eik die ik ontmoet, hoor ik een zoemende brom boven mijn hoofd. De meikever. Hij is met veel, zit vaak alleen en klampt zich regelmatig bijna wanhopig vast aan een ander. Iets met paringsdrang denk ik.

We kijken elkaar aan, hij vanonder zijn pantser, ik net weg van mijn laptop. En ineens weet ik het: dit is mijn spirit animal. Want wat doet de meikever het grootste deel van zijn leven? Niets, tenminste niets wat je ziet.

Vier jaar leeft hij onder de grond als larve. Onzichtbaar, maar o zo bezig. Knabbelt wat aan wortels, groeit gestaag, verandert langzaam maar zeker. En dan, plotseling, in mei: daar is-ie. Even. Onhandig fladderend, tegen grond en stammen knallend, maar vol overgave. Alles wat hij ondergronds heeft opgebouwd, mag er nu zijn.

Ik voel me betrapt. Want zo werkt het met schrijven ook. Dagen, weken, maanden zit ik onder de grond. Niet letterlijk, hoewel; zo’n boshuis komt aardig in de buurt, maar wel in mijn hoofd. Peinzend, schrappend, weer opnieuw beginnend. Van buiten zie je weinig. Geen boekomslag, geen applaus, geen letter te bekennen. Maar van binnen vindt de metamorfose plaats.

En dan ineens, hop, een verhaal. Klaar om de wereld in te brommen. Misschien soms ietwat onhandig, maar wel vol overtuiging.

Dus hulde aan de meikever. Voor zijn geduld. Zijn verborgen groei. En zijn glorieuze, korte vlucht door de lucht. We zouden er een voorbeeld aan kunnen nemen. Maar nu eerst koffie. En verder schrijven. Want wie weet wat er straks allemaal uitvliegt.

maandag 12 mei 2025

Kroongetuige


Er is geen groter podium dan Bevrijdingsdag. De zon schijnt, de muziek speelt, het collectieve geheugen wrijft zich warm aan heldenverhalen.
En dan is daar ineens een mens met een vlag. Een verstoring, een vlek op de gladgestreken viering. Binnen seconden wordt de persoon met forse kracht van het podium gesleept door niemand minder dan Marco Kroon, onze onderscheiden oorlogsveteraan. Hij sleept de demonstrant meterslang voort, alsof hij zich even verbeeldt dat het strijdveld nog niet verlaten is.
Nederland kijkt toe en juicht. Want Kroon, dat is een naam die klinkt als een belofte. Hij heeft gevochten voor onze vrijheid, en dus zal hij die ook hier beschermen. Dat is het frame. En het probleem.
Want Marco was daar niet als beveiliger. Hij was bezoeker, genodigde. En de mens die hij met zichtbaar geweld wegsleepte, was geen terrorist. Geen bedreiging. Het was iemand met een vlag en een mening. Zoals wel vaker op demonstraties. De demonstrant werd snel overgenomen door de politie, maar pas nadat Marco zijn punt al letterlijk had gemaakt: vrijheid is mooi, zolang je het niet verstoort.
Het is de omkering van wat vrijheid inhoudt. We vieren de vrijheid van meningsuiting, maar zodra iemand daar gebruik van maakt op een ongemakkelijk moment, eisen we orde. Stilte. Fatsoen. Het ongemak verdringt de inhoud. De vlag wordt gevaarlijker dan de reden waarvoor hij wappert.
Wat zegt het over ons land dat iemand die vreedzaam protesteert, nu aangifte moet doen tegen een nationale held? En dat diezelfde held vervolgens met applaus overladen wordt, zonder dat we ons afvragen of zijn handelen wel proportioneel was? De rechtstaat is geen decorstuk dat we ophangen op Bevrijdingsdag. Het is de basis waarop we staan.
Er is een ander bevrijdingsfeest dat ons misschien iets kan leren: Pasen. Jezus koos juist dat moment om zijn protesttocht te houden. Hij reed op een ezel Jeruzalem binnen, dwars tegen de stroom van Romeinse macht in. Het was een provocatie. Een symbolische actie. Geen gewelddadige opstand, maar een publiek gebaar tegen hypocrisie en onderdrukking. Had Marco hem ook van zijn ezel getrokken? Had het volk ook geapplaudisseerd?
Heldendom is niet hetzelfde als gezag. En geweld is niet hetzelfde als moed. Echte vrijheid vraagt om terughoudendheid, juist van wie macht gewend is. Marco Kroon verdient ons respect voor zijn militaire verleden. Maar dat verleden ontslaat hem niet van zijn burgerlijke verantwoordelijkheid. Juist hij, met zijn ervaring, had moeten beseffen wat het betekent om iemand zijn stem te ontnemen.
Het ware heldendom ligt niet in optreden tegen protest, maar in het verdragen ervan.

donderdag 27 maart 2025

Lente tussen de scherven

De merel zingt weer. Alsof hij niet weet van Poetin. Alsof hij de oorlogstaal van onze leiders niet hoort. Hij zingt. Alsof het niets is.
Gisteren liep  ik door het bos. Lente in al haar frisheid. Geel en pril groen, lucht die zich zacht opent. Ineens is daar die helikopter, wapens aan zij- en onderkant. Wieken roteren met een boel kabaal gierend in het rond.  Alsof het ding zich vergist heeft in het seizoen.

Leiders die spreken over 'roodlijnen', 'noodzaak tot inzet' en 'een onvermijdelijke confrontatie'. Gevolgd door onbedekte dreigingen die spreken van 'keihard en ongenadig terugslaan' nog voor we zelf geraakt zijn. Het ruikt naar kruit. Naar kaarten op tafel en pionnen die mensen zijn.

En toch bloeit de kers en dwarrelen twee geliefden rond elkaar. Iets verderop dartelt er een kind tussen de bomen, zonder weet van Rusland, NAVO of nucleair. 

Hoe houd je die twee naast elkaar? De lente en de oorlog? Het zingen en het schieten? Misschien moet je het niet willen begrijpen. Misschien moet je het dragen.

Vandaag zie ik een oude vrouw in een volkstuin. Ze plant doperwten. Ze buigt zich voorover, de handen in aarde, haar gezicht in de zon. Ze glimlacht. Alsof ze vertrouwt op iets groters. Iets wat geen minister kan afkondigen. Geen generaal kan plannen.

Misschien is dat het: blijven zaaien. Tegen de dreiging in. Tegen de tijdgeest in. Geloven dat wortels dieper reiken dan raketten. Dat bloesem zich niet laat intimideren.

De lente liegt niet. Ze komt. Ongevraagd, onstuitbaar. In een wereld die gromt, gloeit ze zacht.
En de merel? Die zingt gewoon door.
Godzijdank.