De Meikever en ik
Dit weekend zit ik in een boshuisje op de Veluwe. Een schrijfweekend vol met stilte en een paar goede vrienden. Soms is dat hetzelfde. Geen afleiding, behalve zo nu en dan een fikse tocht door de natuur die ons omringt. Bijna bij elke eik die ik ontmoet, hoor ik een zoemende brom boven mijn hoofd. De meikever. Hij is met veel, zit vaak alleen en klampt zich regelmatig bijna wanhopig vast aan een ander. Iets met paringsdrang denk ik.
We kijken elkaar aan, hij vanonder zijn pantser, ik net weg van mijn laptop. En ineens weet ik het: dit is mijn spirit animal. Want wat doet de meikever het grootste deel van zijn leven? Niets, tenminste niets wat je ziet.
Vier jaar leeft hij onder de grond als larve. Onzichtbaar, maar o zo bezig. Knabbelt wat aan wortels, groeit gestaag, verandert langzaam maar zeker. En dan, plotseling, in mei: daar is-ie. Even. Onhandig fladderend, tegen grond en stammen knallend, maar vol overgave. Alles wat hij ondergronds heeft opgebouwd, mag er nu zijn.
Ik voel me betrapt. Want zo werkt het met schrijven ook. Dagen, weken, maanden zit ik onder de grond. Niet letterlijk, hoewel; zo’n boshuis komt aardig in de buurt, maar wel in mijn hoofd. Peinzend, schrappend, weer opnieuw beginnend. Van buiten zie je weinig. Geen boekomslag, geen applaus, geen letter te bekennen. Maar van binnen vindt de metamorfose plaats.
En dan ineens, hop, een verhaal. Klaar om de wereld in te brommen. Misschien soms ietwat onhandig, maar wel vol overtuiging.
Dus hulde aan de meikever. Voor zijn geduld. Zijn verborgen groei. En zijn glorieuze, korte vlucht door de lucht. We zouden er een voorbeeld aan kunnen nemen. Maar nu eerst koffie. En verder schrijven. Want wie weet wat er straks allemaal uitvliegt.