Tussen mijn eerste en tweede roman zat vijf jaar. Vijf jaar van schrijven, schrappen, zwijgen en weer beginnen. Niet omdat het verhaal niet wilde komen, maar omdat ik moest leren luisteren naar wat het werkelijk wilde zeggen.
Literaire fictie maken over thema’s als familiegeheimen,
misbruik en suïcidaliteit is balanceren op een dunne draad. Te veel uitleg, en
je verliest het verhaal. Te weinig, en de lezer voelt zich buitengesloten. Ik
wilde een roman schrijven die dichtbij komt zonder te oordelen, die niet
uitlegt maar laat voelen. Waar pijn niet benoemd hoeft te worden om aanwezig te
zijn.
Soms schreef ik dagenlang niets, omdat één zin te veel
vertelde. Dan wist ik: ik had de stilte niet genoeg gerespecteerd. Andere keren
moest ik de moed vinden om dóór te schrijven, waar ik liever was gestopt.
Vijf jaar lang heb ik gezocht naar woorden die iets bewaren, in plaats van iets veroordelen. Die kwetsbaarheid niet exploiteren maar erkennen. Dat betekende soms afstand nemen voor verder te gaan. Het was soms ingewikkeld om mijn personages hun eigen weg te laten gaan
Schrijven over de donkerte vraagt dat je haar niet temt.
Maar ook dat je haar niet verheerlijkt. Ik heb geprobeerd het ongemak te laten
bestaan. In toon, in ritme, in adem. Zodat de lezer kan blijven lezen, ook als
het pijn doet.
Uiteindelijk is Zullen we zwijgen een boek geworden
over dat precieze spanningsveld: tussen zwijgen en zeggen. Tussen zien en
wegkijken. Tussen het verleden en het nu.
En misschien was het dat wat die vijf jaar nodig hadden: de tijd om te leren
dat het niet gaat om wat er allemaal verteld wordt, maar om wat er eindelijk
gehoord mag worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten