'Toe maar, ga terug', zeg ik streng. Ze luistert niet, blijft alleen iets verder achter en volgt me de volgende bocht door.
Mijn iets meer op vleiende toon gesproken woorden: 'Blijf nou lekker thuis, het wordt warm en ik ben de rest van de morgen onderweg', helpen ook niet.
Ze kijkt me niet meer aan maar blijft achter me lopen.
'Nou dan moet je het zelf maar weten', zeg ik berustend.
Deze morgen ben ik vroeg opgestaan en na een klein ontbijt de bergen ingetrokken. Stevig de pas erin terwijl de zon opkomt boven de heuvels achter me. De rood-oranje gloed wordt geler en groter. Op de eerste berghelling voor me zie ik de schaduw langzaam naar beneden zakken.
Wat net nog groen en grijs was, licht nu op in de eerste ochtendstralen. Het zandsteen verandert langzaam van geel in prachtig roodbruin.
Om me heen lijkt alles te verstillen. Zelfs de krekels houden even op met hun eeuwig getjirp. Dan barst het zonlicht in alle glorie los en is het ineens helemaal dag geworden.
Mijn pad loopt door een boomgaard vol met amandelbomen. De bomen hangen vol met opengebarsten hulzen waardoor de steenvruchten te zien zijn.
Iets verderop maken de korte houterige stambomen plaats voor graspollen en een soort heide afgewisseld met hier en daar een steeneik. Ook meen ik wat jeneverstruiken te herkennen.
Inmiddels ben ik een gesprek met mijn reisgenootje begonnen. Ik vertel haar over mijn romanfiguren in het boek dat ik aan het schrijven ben.
Dat ze niet reageert, is een kleinigheid; ik ben al lang blij dat ik, zonder een oordeel terug te krijgen, mijn gedachten hardop kan uitspreken.
Af en toe holt ze er vandoor achter één van de vele konijnen aan die veelvuldig in deze streek voorkomen.
Dwars door een lege rivierbedding vervolgen we ons pad. Aan de ander kant wordt het steiler en kaler. Hier veel meer rotsen en zand. Bovenop de heuveltop aangekomen zie ik een dorpje onder me liggen. Ik besluit om daar op zoek te gaan naar een bakje koffie.
Ik geniet inmiddels van mijn reisgenote. We hebben hele gesprekken. Nou ja gesprekken; ik praat en zij luistert.
Een uurtje later ben ik aangekomen aan de rand van het dorpje. Hier neemt mijn maatje afscheid van me. Ze loopt gewoon terug. Zonder om te kijken. Ik haal mijn schouders op en wandel het dorpje in.
Een vader met een zoon is bezig een steiger te plaatsen naast een huis in aanbouw. Het zijn de eerste mensen die ik zie vandaag.
In het centrum lig het Plaza de la Libertad; een mooi en schoon plein der vrijheid, al is het omringd door menshoog gaas.
Iets verderop zie ik de resten van een treinstation. Een stootblok staat nog als een stille getuige van wat ooit was. Daarnaast zie ik nog wat vergrasde spoorrails liggen.
Het statige stationsgebouw heeft een andere bestemming gekregen. De dame die de stoep aan het vegen is, vertelt me dat het nu een kantoor is waar ze iets met computers doen.
Het is niet het eerste verlaten station dat ik zie, maar telkens overvalt me een gevoel van melancholie. Wat het precies is weet ik niet, het heeft denk ik te maken met beelden van drukke oude stations en een tijd waarin een treinreis nog een belevenis was. Waar een dorp of stadje ademde door de aankomst en het vertrek van het rollend gevaarte. Rijtuigen die nieuwe mensen brachten en oude verhalen meenamen. Treinwagons waaruit opgelucht gezwaaid werd. Als het niet bij aankomst was dan wel bij het afscheid.
De laatste trein is hier al lang geleden vertrokken. Zij liet een spoor van heimwee achter.
Ik vind mijn bak koffie en haast me weer het dorpje uit. En voel me teleurgesteld als daar niemand op me wacht. Blijkbaar ben ik toch meer hondenmens dan ik dacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten