woensdag 27 mei 2020

Grazige weide

De bekendste preek ooit, is die van Jezus op een berg tegen zijn discipelen. De zogenoemde Bergrede. Later preekt Hij voor een grote groep mensen in het open veld. Daarnaast geeft Hij vanaf een boot Zijn boodschap door.

Op dit moment zijn alle kerken druk doende met gebruiksplannen te maken. Alles om straks weer te kunnen samenkomen in onze gebouwen. Stoelen worden versjouwd, eenrichtingswegen gemarkeerd en banken afgesloten met lint. Daarnaast mag er niet gecollecteerd en gezongen worden. Ingangen en uitgangen moeten voorzien worden van duidelijke instructies.  Alles is te lezen op de site van één van de grootste landelijke kerken die een protocol van negen pagina;s heeft geschreven. Al begrijp ik de goede bedoelingen en twijfel ik niet aan intenties, ergens denk ik dat het anders kan.

De eerste tweehonderd jaar van onze jaartelling, hadden we helemaal geen kerken. We kwamen bij elkaar in huizen, grotten en op het open veld. Pas in de de derde eeuw zijn we begonnen met kerken te bouwen. Wat als we besluiten om de gebouwen even de gebouwen te laten? Misschien niet voor de komende tweehonderd  jaar maar wat als we dit in ieder geval deze zomer eens proberen? 

In vakantietijd vinden we het geweldig om een preek op het gras te beluisteren, waarom zou dat nu niet kunnen?

Iedereen met een fiets naar een stuk weiland, koeien lopen er al lang niet meer sinds we die efficienter binnen kunnen uitmelken. 
Bijkomend voordeel is dat als we allemaal de fiets plat naast ons neerleggen, laten we afspreken aan de rechterkant, dan hebben we gelijk die anderhalve meter geregeld.

De dominee klimt op een podium, die zijn op dit moment voor weinig te huur, en hij of zij begint de preek. In deze tijd 
 zijn geluidsversterkers ook makkelijk vekrijgbaar.

Zingen zou zelfs kunnen als we dat op dezelfde manier als vervolgde christenen doen. Gewoon met de mond dicht; na een beetje oefenen valt er prima te neuriën. Oke, het is niet hetzelde maar het kan wel. En de wat minder toonvaste mensen kunnen eindelijk ook eens los gaan.  Dan blijft nog de collecte. Hievoor zetten we twee melkbussen bij de ingang, die er gelijk voor zorgen dat je er op gewezen wordt dat je achter elkaar fietst in plaats van naast elkaar.

Rechts is voor kerkbeheer en links voor diaconie, symbolisch klopt die verdeling denk ik ook wel.

Dit bovenstaande protocol valt prima over te zetten naar een strand-, of waterrede, Vervang fietsen dan voor windschermen of bootjes.

Gevoelsmatig zitten we op deze manier dicht bij Jezus Zijn manier van preken. Bijkomend voordeel is dat buitenlucht en bewegen op dit moment wel eens onze twee grootste bondgenoten kunnen zijn. 

En als er meer dan dertig mensen komen? Gewoon het volgende weiland pakken. Soms is het alleen een kwestie van een hek open doen. En als we dominees te kort komen? Dan leest er iemand de Bergrede. Mooiere preek is er nooit gehouden.
(Mijn column in het Nederlands Dagblad 27 mei 2030)

zaterdag 9 mei 2020

Kappen nou!

Zou er bij een computervirus ooit gedacht zijn aan een kapje om het toetsenbord? Of aan een regel om anderhalve meter van een touchscreen af te blijven?

We hebben in harnassen en in ruimtepakken rondgesjokt. Sluiers voor als we naar buiten gingen en hoedjes voor in de kerk. In overalls en driedelige kostuums gewerkt en feest gevierd. 
Daarnaast dragen we handschoenen om ons te beschermen tegen schoonmaakmiddelen. Dat is net zo raar als dat er op zakjes chemo staat dat je ze niet zonder beschermende middelen in iemands lichaam mag spuiten. 
We proppen onze komkommers in plastic waarbij ik geen flauw benul heb of dit ter bescherming van de komkommers of van mij is.

Nu gaan we mondkapjes dragen. Knuffelen deden we al niet meer, kussen gaat ook wat moeilijker worden. De spontane, liefdevolle kus is straks helemaal verleden tijd.
Maar daar zaten we al een beetje toch? Wie heb jij vandaag meer gesproken? Je scherm of je geliefden? Wie heb je meer aangeraakt? Je toetsen of de mensen om je heen?


dinsdag 5 mei 2020

Vrij en rijk

Het voelt voor mij als de ultieme vrijheid om met zesentwintig letters zinvolle woorden te vormen. Het lege scherm voor me is als een schildersdoek waar je de eerste strepen nog aan moet brengen.
Al heb ik een raamwerk van ideeën klaar en is mijn bedoeling duidelijk, het vormen van de juiste zinnen, het verwoorden van precies datgene wat me bezighoudt is vrijheid. 
De zoektocht om niet alleen de juiste snaar te raken maar een symfonie te bouwen met gedachten die je woorden mag geven is leven in overvloed.
Natuurlijk ken ik de pijn van het schrappen om met minder meer te zeggen. Mooi geschreven zinnen wegdoen gaat over kiezen en afscheid durven nemen van eigen vondsten.
Vanmorgen feliciteerde ik iemand die deze week een contract met haar uitgever tekende om dit najaar een boek uit te brengen. Het is niet haar eerste boek dus voelt het een beetje aanmatigend om als debuterend schrijver dan woorden aan je gelukwensen te geven. Ik prees haar gelukkig met haar rijkdom. Niet zozeer met de zakelijke kant, alhoewel het echt wel uitmaakt om als schrijver je verzekerd te weten van een mooie uitgever, ik doelde meer op datgene wat ik hierboven probeer te verwoorden.
Of je nu fictie of non-fictie schrijft; ergens leef je zelf in je boek. Een schrijfsel ademt jou zoals je bent. 
Dus een beetje eng blijft het om eigen woorden de straat op te sturen. Waar je als schrijver wil raken, ontkom je niet aan het oordeel van mensen. Daarnaast zijn we vaak zelf onze strengste recensent.
Er zijn veel momenten dat ik me rijk voel. Eén van de rijkste is wanneer ik in de stilte van de nacht achter mijn bureau of bij komend morgenlicht tussen de weilanden en de bomen een leeg scherm mag vullen. Ik heb graag lief, nog liever heb ik veel en intens lief. Ik houd van bossen, bomen en van heide, al dan niet met heuvels en mensen. Het beschrijven van wat en wie ik ooit beminde of bemin, brengt die liefde terug en houdt haar levend.  

vrijdag 1 mei 2020

Tientje

Twee dringende tikken op het raam doen me overeind schieten vanuit mijn ingedommelde houding achter het bureau.
Ik loop naar het raam. Aan de andere kant van het glas zie ik een gestalte die zich vooroverbuigt en door de ruit heen zegt: 'Kunt u me helpen? Ik heb mezelf buitengesloten.'
In de veronderstelling dat het een buurtbewoner is, loop ik naar de hal, onderweg de keukenklok passerend die half één aan geeft en open de voordeur.  
Op de stoep staan een hond en een man. De hond, een redelijk onschuldig ogend type met een soort van corset om zijn lijf waar een riem uitkomt die naar de man erachter leidt.
De man, die mij niet bekend voorkomt, is vrij fors zonder dik te zijn. Ik schat hem op een jaar of vijfenveertig. Hij ziet er ongevaarlijk uit. 
'Kunt u mij helpen? Ik heb mijn hond uitgelaten en de sleutel aan de binnenkant van de deur laten zitten.'
In de veronderstelling dat het een nieuwe buurman is, vraag ik: 'Oh vervelend, waar woont u?'
'Op de Isoldestraat', klinkt het direct. Los van het feit dat je daar alleen al zou willen wonen om je een soort Tristan te voelen, ligt deze straat toch wel een paar kilometer van ons huis.
'Ik heb de politie gebeld en die heeft me verwezen naar een slotenmaker.' vervolgt de man terwijl de hond wat dichterbij komt.
'Kunt u iets achteruit gaan?' vraag ik, terwijl ik met mijn hand een beweging maak die suggereert dat ik hem graag op anderhalve meter heb. Waar corona dan al weer niet goed voor is. 
De man gaat iets achteruit waarbij hij de hond een stukje meeneemt. 
'Komt die slotenmaker 's nachts?' vraag ik.
'Ja, maar dat kost bijna tweehonderd euro. Dat heb ik niet. Ik heb nog wat geld op zak en met een tientje erbij kan ik naar familie in Eindhoven, daar ligt een reservesleutel.'
'U weet dat er 's nachts geen treinen rijden?'
Ondertussen bedenk ik hoe ik verder zou kunnen helpen. Het voelt raar om iemand met een tientje de nacht in te sturen. Ik bedenk dat ik zo ga slapen en dat onze hele benedenverdieping leeg is, ook de tuin en de schuur waar de hond in zou kunnen. Gelijktijdig besef ik dat ik dan een soort risico zou nemen, ook voor gezinsleden die hier geen keuze in hebben. 
'Ik wacht op het station, daar is het droog en kan ik morgen de eerste trein pakken', klinkt het ondertussen.
Ik neem een besluit, ga het huis weer in, zoek twee vijfjes op en geef deze aan meneer. Hij bedankt me drie keer en zegt dat ie dit morgen weer door de bus zal doen. 
Ik koop mijn schuldgevoel af door te zeggen dat dit niet hoeft: 'Geef maar aan iemand die het nodig heeft.'
De hond en de man vertrekken. Ik blijf achter met een onbevredigend gevoel. Iemand vraagt om hulp en ik begin in risico's te denken. Natuurlijk zeg ik tegen mezelf dat ik hem tien euro heb gegeven. 
Ik blijf er vandaag aan denken, me afvragend waarom het me dwars zit. Tot ik besef dat het een beslissing was, gebaseerd op angst. Had het een andere kunnen zijn?