Als ik de deur achter me dicht trek en het pleintje voor ons tijdelijke verblijf oversteek, vang ik de eerste zachte zonnestralen op. Ze worden getemperd door een ochtendmist die vaag door de straat nevelt.
Het voelt te fris voor een rustig inlopen; ik zet het gelijk op een hollen.
Na een paar straten en nog een pleintje ontwaar ik de Mülheimer Brücke, de noordelijkste brug over de Rijn, de rivier die dwars door de stad meandert.
Rennend steek ik de brug over en net voor dat het wegdek overgaat in gewone weg zonder brug te zijn, daal ik een trap aan de zijkant af.
Zo ergens tijdens een rondje hardlopen een trap pakken, levert altijd een plezierig pijnlijk gevoel in mijn kuiten op.
Nu doe ik het niet alleen daarvoor maar ik zoek de Rijnoever die hier zonder kademuur of wat dan ook, overgaat in een stuk niemandsland vol gras en bomen. Even later klotst het eerste water over mijn schoenen. In de verte zie ik de laatste bocht van de rivier die hier, de stad uit haar tocht voortzet richting mijn land van herkomst.
Nadat mijn kilometers erop zitten, verlaat ik de rivierkant en loop landinwaarts terug. Daar stuit ik wel op een kademuur, die ik besluit te volgen weer richting stad.
Na een kilometer ontwaar ik een kleine opeenhoping van tassen en dozen. Aan de ene kant geflankeerd door een fiets, aan de andere kant een winkelwagen. Er tussen zie ik iets dat het midden houdt tussen een tentje en een zeiltje. Ervoor zit een half in een slaapzak gehulde man op de grond.
Na mijn begroeting waarbij ik iets zeg over het mooie uitzicht dat ie heeft; de zon breekt net iets door de mist en hangt nog laag boven water en stad, vraagt ie naar mijn herkomst. Blijkbaar is mijn Duits wat roestig geworden.
Als ik zeg dat ik uit 'Die Niederlande', klaart zijn gezicht op en roept hij met een vragende blik: 'Gott verdoemme'.
Ik bedenk me geen seconde en zeg: 'Nein eigenlicht nicht, ich bin mehr van die Himmelfaht, sicher heute.'
Even later zit ik voor zijn schamel onderkomen en hebben we een gesprek. Frank vertelt mij over zijn leven, ik over het mijne. Het gave van dit soort ontmoetingen is dat koetjes en kalfjes buiten blijven.
Het voelt te fris voor een rustig inlopen; ik zet het gelijk op een hollen.
Na een paar straten en nog een pleintje ontwaar ik de Mülheimer Brücke, de noordelijkste brug over de Rijn, de rivier die dwars door de stad meandert.
Rennend steek ik de brug over en net voor dat het wegdek overgaat in gewone weg zonder brug te zijn, daal ik een trap aan de zijkant af.
Zo ergens tijdens een rondje hardlopen een trap pakken, levert altijd een plezierig pijnlijk gevoel in mijn kuiten op.
Nu doe ik het niet alleen daarvoor maar ik zoek de Rijnoever die hier zonder kademuur of wat dan ook, overgaat in een stuk niemandsland vol gras en bomen. Even later klotst het eerste water over mijn schoenen. In de verte zie ik de laatste bocht van de rivier die hier, de stad uit haar tocht voortzet richting mijn land van herkomst.
Nadat mijn kilometers erop zitten, verlaat ik de rivierkant en loop landinwaarts terug. Daar stuit ik wel op een kademuur, die ik besluit te volgen weer richting stad.
Na een kilometer ontwaar ik een kleine opeenhoping van tassen en dozen. Aan de ene kant geflankeerd door een fiets, aan de andere kant een winkelwagen. Er tussen zie ik iets dat het midden houdt tussen een tentje en een zeiltje. Ervoor zit een half in een slaapzak gehulde man op de grond.
Na mijn begroeting waarbij ik iets zeg over het mooie uitzicht dat ie heeft; de zon breekt net iets door de mist en hangt nog laag boven water en stad, vraagt ie naar mijn herkomst. Blijkbaar is mijn Duits wat roestig geworden.
Als ik zeg dat ik uit 'Die Niederlande', klaart zijn gezicht op en roept hij met een vragende blik: 'Gott verdoemme'.
Ik bedenk me geen seconde en zeg: 'Nein eigenlicht nicht, ich bin mehr van die Himmelfaht, sicher heute.'
Even later zit ik voor zijn schamel onderkomen en hebben we een gesprek. Frank vertelt mij over zijn leven, ik over het mijne. Het gave van dit soort ontmoetingen is dat koetjes en kalfjes buiten blijven.
Waargemaakte en dromen die dat nog niet zijn, komen langs. Geen van ons is bezig de ander van iets te overtuigen. Als je deelt wat je denkt en leeft, is er geen waarheidsvinding nodig. Dan anker je alleen even bij elkaar.
Een halfuurtje later loop ik met een overvloed aan gedachten de brug weer over, op weg naar mijn ontbijt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten