Het bootje was al gammel toen het vertrok. De rubberen drijvers aan de beide zijkanten waren vaak gerepareerd, gezien de stukken tape die er kriskras opgeplakt waren.
Het houten vlondertje in het midden, ooit rood of oranje geweest, vertoonde nu
de kleur van een plank die te lang in het water heeft gelegen. Er stond een
klein laagje water in de boot.
Het enige stuk ijzer aan de boot, het achterschot waar de aanhangmotor hing,
was zwaar verroest en vertoonde hier en daar rafelige gaten. Blijkbaar had de
oorspronkelijke motor anders bevestigd gezeten.
Toch aarzelt niemand die avond op dat natte strand. De gezinnen niet en de
alleengaande mensen nog minder.
Iedereen weet zich niet welkom in het land dat ze nu spoedig achter zich zullen
laten. Net als in de zes landen daarvoor. Maar nu is men ervan doordrongen dat
hun reis ten einde loopt. Nog een paar kilometer zee en ze zijn in het beloofde
land. Althans zo voelt het. De meesten hebben minimaal een half jaar in een
tentje achter het strand in een duinpan gezeten.
In een kamp waar de dagen troosteloos zijn. De overheid soms komt om je te
verplaatsen of je tent mee te nemen. De minachtende blikken voelden kouder aan
dan de open sterrenhemel waar ze dan
onder moeten slapen.
Niemand klaagt over het bootje dat veel te gammel is. Iedereen loopt mee het
water in, twee moeders dragen beiden een klein kind. De rest zeult de boot mee.
Als de boot ver genoeg het water in is, stapt iedereen in. Alles zit tjokvol.
De motor wordt gestart en ze varen westwaarts. Naar Engeland.
Een paar uur later zijn ze nog maar op de helft. Het tij en de wind zitten
tegen. Inmiddels is het gaan regenen. Gek genoeg voelt het hemelwater niet eens
koud aan.
Ineens stopt de motor. Zijn eentonige gebrom had al even geleden plaats gemaakt
voor een af en toe haperend gesputter. Maar nu stopt ie helemaal. Gelijk voelt
iedereen dat de vaart er uit is en ze stuurloos zijn. De boot draait en schommelt
heen en weer. Veel erger dan de, tot voor kort, heftige cadans waar de boeg mee
op de golven sloeg. Er slaat af en toe een grote puts water naar binnen. Alles
wordt in een paar minuten anders. Vastberadenheid maakt plaats voor angst.
Er ontstaan felle discussies over al dan niet hulp in roepen. En van wie? Naar
het achtergebleven land of naar het land aan de overkant bellen?
Sommigen halen hun, goed droog ingepakte, mobieltje tevoorschijn. Er zijn er
maar een paar die bereik hebben. De schermpjes geven Frankrijk aan.
Intussen slaan er meer en grotere golven over de rand.
Iedereen zit nu tot aan de knieën in het water. De discussie is gestopt. Allen
voelen dat dit niet goed gaat. Er wordt gebeld naar het noodnummer. Gelukkig
wordt er gelijk opgenomen.
‘Help, onze boot zinkt’
‘We zien waar u ligt, we sturen hulp’, klinkt het antwoord.
‘Ze komen ons redden’, schreeuwt de beller naar zijn vaargenoten.
De opluchting die even gevoeld wordt, duurt maar kort, iemand heeft een scheur
in de boot ontdekt en geeft aan dat de boot zinkende is.
Opnieuw bellen ze met de kustwacht. Nu is de toon van hen anders.
‘We zijn aan het uitzoeken waar u precies ligt. Misschien bent u al in Engels
water. Bel hen maar.’
Iemand anders vindt het nummer van de Engelse kustwacht.
Daar wordt ook gelijk opgenomen. De stem van de reddingswerker daar zegt:
‘Het kan zijn dat u in Engels water ligt, maar tegen de tijd dat we bij u zijn,
bent u al weer afgedreven naar Frans water.’
En zo gaat het door. Vijftien telefoontjes lang. Op de
achtergrond zal later, wanneer er een onderzoek gedaan wordt en de geluidsbestanden
van de kustwacht teruggeluisterd worden, het geschreeuw en gehuil van
verdrinkende mensen te horen zijn.
Het laatste telefoontje, waarschijnlijk vanuit een wanhopige
hand die net boven het water gehouden wordt, vermeldt alleen nog: ’Help dan
alsjeblieft. Onze boot is weg, mensen verdrinken, we liggen allemaal in het
water!’
Waarop het antwoord van de Franse kustwacht klinkt: ‘Ja maar
u ligt in Engels water.’
De volgende dag worden twee overlevenden uit het water
gevist. De andere zevenentwintig , waaronder twee kleine kinderen, zijn
verdronken.
Dit gebeurde in de nacht van 23 op 24 november vorig
jaar. Op driehonderd kilometer van ons bed. Mensen verdrinken omdat ze in het
verkeerde water liggen. Aan onze grenzen. Volgende week worden de bijna
vijftigduizend mensen, die de laatste dertig jaar aan onze grenzen overleden,
genoemd.
Wie doe er mee om hun namen nog één keer te laten
klinken? Van vrijdag 8 op zaterdag 9 december op de Markt in Gouda. Tussen
02.00 en 03.30 uur (het tijdstip dat de
bovengenoemde mensen verdronken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten