zaterdag 28 september 2019

Spinnenkoppie

Nadat ze de fiets uit de schuur gehaald had, hing ze de tas aan het stuur en slingerde de weg op. Net voordat ze de hoek om sloeg draaide zij zich nog één keer om en zwaaide. Al zwaaide er al jaren niemand terug, toch bleef ze zwaaien. 
Bij de rand van het dorp aangekomen, net voordat de lange polderweg begon, stapte ze van de fiets. Tenminste in deze herfst deed ze dat. Nadat ze afgestapt was, pakte ze een lange twijg van de kronkelwilg die daar stond. In een paar grote halen had ze het blad en de zijtakjes er van af gestroopt. Hierna boog ze de tak tot er aan het eind een soort van grote lus ontstond. Het was nu net een stuk tak met aan het eind een schepnet zonder net.
Hierna sprong ze weer op de fiets, achter de groep aan die ze kwijtgeraakt was door haar takkengestroop.
Toch had ze nauwelijks oog voor de groep, ze keek alleen naar de zijkant van het fietspad. Bij elke boom die ze passeerde zag ze de spinnenwebben hangen. Ze hield dan de stok schuin omhoog naast haar. Al fietsend ving ze de webben in de lus van haar twijg. Boom naar boom passeerde, web naar web ving ze. Tegen de tijd dat ze aan het eind van de weg, en bij school was, zat haar tak vol met spinrag. De lus was een echt heel verfijnd schepweb geworden. Een kunstwerk om te zien.  De hele dag liep ze er mee rond. Ze was blij van verwondering. De mensen om haar heen werden ook blij. Zelfs de mensen in de school vonden het goed dat het schepweb mee het lokaal inging. Iedereen was blij die herfst. Er werd niet gevochten in de pauzes, niemand had oog voor een mooiere jas of een beter merk schoenen. Iedereen was bezig met zich te verwonderen. Zo ging het de hele herfst. Het meisje werd het spinnenmeisje genoemd. Ze vond het een eretitel.
Aan het eind van de dag, op de terugweg, nam ze het schepweb weer mee en gooide het bij de eerste boom met een zwaai het bos  in. Dan fietste ze naar huis.
Wat zij niet wist dat hij die niet meer kon zwaaien, wel kon opstaan. Elke morgen heel erg vroeg. Hij liep dan het hele eind van het fietspad tot bij de laatste boom. Daar ging hij het bos in en bukte zich om tussen de varens het schepweb te zoeken. Eenmaal gevonden nam hij het mee en liep terug naar het dorp. Bij elke boom stopte hij, pakte een spinnetje uit het schepweb en zette deze in een laaghangende tak. 'Weef spinnetje, weef', sprak hij. Hij was nog niet bij de volgende boom of het achtergelaten spinnetje begon een web te maken. Rag naar rag verschenen de zijden draadjes in de vroege ochtenmist. Boom naar boom werd er een spinnetje geplaatst. En elke dag had hij precies genoeg om tot de laatste boom te komen. Dan boog hij het schepweb terug tot rechte twijg en hing deze in de kronkelwilg.
Vaak was hij net klaar voor zij er aan kwam fietsen. Hij loste zich dan snel op in de laaghangende mist. En nevelde eindloos eeuwig met haar mee.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten