Op haar rechterhand zaten schaafwondjes en in haar rechterknietje zaten allemaal hele kleine steentjes. Ze keek om zich heen en zag dat niemand het gezien had. Heel eventjes veegde ze met haar linkerhand, die ze tot een knuistje vormde, in haar ogen. Ze raapte haar tas op en fietste verder.
Wat ze niet zag, was dat een paar huizen terug iemand haar na staarde. Hij had alles gezien. Had naar buiten willen hollen toen hij haar zag vallen. Op willen rapen en troosten. De steentjes uit haar knie halen en haar even heel dicht tegen zich aan drukken. In haar oor willen fluisteren dat het wél hinderde en dat de straat stom was. De steentjes gemeen waren en het fietsje niet goed opgelet had. Hij deed niets van dit alles. Hij keek alleen maar.
Wat zij niet wist en hij niet zei, was dat hij de hele nacht bezig geweest was. Elk steentje tussen thuis en school had hij ontsmet. Hij wist dat hij niet in de buurt kon blijven, niet altijd haar pijn vermijden. Hij ging en de weg bleef. Waar elk steentje gewassen was.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten