Iets na zonsopgang zag ik ze uit hun huisje komen. Twee oude mensen; zij voorop, kaarsrecht in een blauwe jasschort met witte randen. In haar handen had ze iets met een lange steel. Door de afstand kon ik niet zien of het een hark of een hak was. Hij liep een pas of tien achter haar. Ook met iets van een werktuig in zijn hand. Het huis en het schuurtje ernaast met de wijngaard eromheen oogde als een eeuwenoud spulletje.
De manier waarop zij beiden naar buiten kwamen en aan hun dagelijkse bezigheden begonnen, veronderstelde een eeuwenlang ritme.
De afstand tussen die twee was te groot om een gesprek te voeren. Misschien waren alle woorden al gezegd. Ook liep de één niet harder dan de ander. De man haalde de vrouw niet in, en zij ontliep hem niet. Alles straalde vertrouwdheid uit. Vanaf de klif waar ik zat, bewogen ze zich over het paadje dat steeds smaller werd om uiteindelijk bij een muurtje, dat hun erf omgaf, dood te lopen.
De schoonheid van wat ik zag, overviel me. Misschien snapten deze mensen de wereld beter dan wie ook. De nacht om de liefde te bedrijven, de dag om vruchten te plukken. En soms andersom. Met hier en daar wat slaap. In het licht van de opkomende zon over de frisgroene heuvelhelling, keken ze beiden geen één keer op. Ze hoefden niet te genieten van het landschap. Ze waren het landschap.
En alle bedenkselen over ingewikkelde relaties ten spijt, wil ik geloven dat dit het is. Twee mensen en een huisje. Ze bebouwden de akker en leefden in liefde. Vandaag is dat het. Iedere dag genoeg om van te leven en meer dan genoeg om van te houden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten