dinsdag 19 juni 2018

Biggetje

Vandaag gaan we met de klas naar een zeugenhouderij. Dat is een varkensbedrijf waar biggen worden gefokt. 

Voordat u meent dat we naar een leuke boerderij gaan waar een aantal zeugen lekker rond baggeren in de modder, eventueel met een bronstige beer die ze af en toe bespringt, moet ik u uit de droom helpen.
Heb namelijk met de klas vooraf wat onderzoek gedaan.
De gemiddelde zeug mag twee jaar produceren. Zo heet dat. Zij wordt geïnsemineerd (ja, met een rietje) en moet dan zwanger worden. Na twee pogingen nog niet zwanger? Dan wordt ze geruimd. Dat betekent dat ze afgevoerd en geslacht wordt.  
Als ze zwanger wordt, streven we in Nederland naar een productiegetal van dertig. De zeug perst  dertig keer per jaar een biggetje uit de baarmoeder. Hiervoor is een worpindex van 2,5 nodig. De zeug moet dus om de vier en halve maand een stuk of twaalf, dertien biggen werpen. Dit betekent dat als het biggetje bij de zeug weg gaat, de zeug weer zo snel mogelijk geïnsemineerd moet worden. De dagen vanaf het moment dat de biggetjes bij de zeug worden weggehaald totdat ze weer opnieuw zwanger is noemen ze verliesdagen. Dan staat de fokmachine stil zogezegd.
Naast de zeugenhouderijen kennen we in Nederland ook de vleesvarkenshouderij. Hier komen de biggen terecht die voor consumptie vetgemest worden. Ze wegen vijfentwintig kilogram bij aankomst en gaan vijf maanden later met een gewicht van ruim honderd kilo richting de slager.

We zijn inmiddels aangekomen op de boerderij. Het heeft meer weg van een modern industrieterrein dan een landelijk sfeertje. We moeten eerst door een kantoorsluis annex doucheruimte. We schrijven allemaal onze naam in een logboek. Vervolgens krijgen we een overall en laarzen aan. Dan lopen we onder een soort neveldouche door een voetbad. Dit is allemaal bedoeld om de fabriek redelijk steriel te houden.
We komen in de stal. Een ruimte zonder ramen. Nu mogen we kiezen wat we gaan doen. Eén groep gaat helpen bij het castreren van de mannetjesbiggen. Door een snee in de balzak te maken wippen ze de beide balletjes eruit. Biggen zonder ballen produceren beter vlees.
Een andere groep gaat helpen bij het afsnijden van de staarten. Doordat de biggen dicht op elkaar leven, kauwen ze op elkaars uitsteeksels zoals oren en staarten. Waarom oren niet verwijderd worden, weet ik niet.
Elk jaar worden er in Nederland dertig miljoen biggen geboren. Vijf miljoen gaan er gelijk dood, bij de bevalling of ze worden doodgedrukt. Uitval noemen we dat. Van de overige 25 miljoen biggen eten we er zes miljoen op. De rest exporteren we.
Dit betekent dat we per huishouden per jaar zo’n zes biggen hebben. Waar er dan één van dood gaat. Een ander eten we op. De andere vier jagen we de grens over. Dood of levend.
Een varken kan vijftien tot twintig jaar oud worden. In Nederland halen ze in de meeste gevallen het eerste half jaar niet.
Eén van mijn leerlingen, degene die gisteren het best oplette bij de voorbereiding, komt met een dood biggetje aangelopen. Net geboren en doodgedrukt zo te zien. 'Kijk meneer, dit is de gelukkigste.' Op mijn ietwat verbaasde blik antwoordt hij: ‘Ja, ze blijven nu van zijn ballen af, niemand bijt in zijn staart of oor en hij hoeft geen half jaar te lijden voordat hij in een slachthuis eindigt.' Tja, zo kun je het ook zien.
We besluiten te gaan. Genoeg gezien. We moeten nog eten. Ik zeg dat we in plaats van de geplande barbecue,  vegan pannenkoeken gaan bakken. Dit keer is er niemand die boe roept. Of knor. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten