Voordat u meent dat we naar een leuke boerderij gaan waar een
aantal zeugen lekker rond baggeren in de modder, eventueel met een bronstige
beer die ze af en toe bespringt, moet ik u uit de droom helpen.
Heb namelijk met de klas vooraf wat onderzoek gedaan.
De gemiddelde zeug mag twee jaar produceren. Zo heet dat. Zij
wordt geïnsemineerd (ja, met een rietje) en moet dan zwanger worden. Na twee
pogingen nog niet zwanger? Dan wordt ze geruimd. Dat betekent dat ze afgevoerd
en geslacht wordt.
Als ze zwanger wordt, streven we in Nederland naar een productiegetal
van dertig. De zeug perst dertig keer
per jaar een biggetje uit de baarmoeder. Hiervoor is een worpindex van 2,5
nodig. De zeug moet dus om de vier en halve maand een stuk of twaalf, dertien
biggen werpen. Dit betekent dat als het biggetje
bij de zeug weg gaat, de zeug weer zo snel mogelijk geïnsemineerd moet
worden. De dagen vanaf het moment dat de biggetjes bij de zeug worden
weggehaald totdat ze weer opnieuw zwanger is noemen ze verliesdagen. Dan staat
de fokmachine stil zogezegd.
Naast de zeugenhouderijen kennen we in Nederland ook de
vleesvarkenshouderij. Hier komen de biggen terecht die voor consumptie
vetgemest worden. Ze wegen vijfentwintig kilogram bij aankomst en gaan vijf
maanden later met een gewicht van ruim honderd kilo richting de slager.
We zijn
inmiddels aangekomen op de boerderij. Het heeft meer weg van een modern
industrieterrein dan een landelijk sfeertje. We moeten eerst door een
kantoorsluis annex doucheruimte. We schrijven
allemaal onze naam in een logboek. Vervolgens krijgen we een overall en laarzen aan. Dan lopen we onder een soort neveldouche
door een voetbad. Dit is allemaal bedoeld om de fabriek redelijk steriel te
houden.
We komen in de stal. Een ruimte
zonder ramen. Nu mogen we kiezen wat we gaan doen. Eén groep gaat helpen bij
het castreren van de mannetjesbiggen. Door een snee in de balzak te maken wippen
ze de beide balletjes eruit. Biggen zonder ballen produceren beter vlees.
Een andere groep gaat helpen
bij het afsnijden van de staarten. Doordat de biggen dicht op elkaar leven,
kauwen ze op elkaars uitsteeksels zoals oren en staarten. Waarom oren niet
verwijderd worden, weet ik niet.
Elk jaar worden er in Nederland
dertig miljoen biggen geboren. Vijf miljoen gaan er gelijk dood, bij de
bevalling of ze worden doodgedrukt. Uitval noemen we dat. Van de overige
25 miljoen biggen eten we er zes miljoen op. De rest exporteren we.
Dit betekent dat we per
huishouden per jaar zo’n zes biggen hebben. Waar er dan één van dood gaat. Een
ander eten we op. De andere vier jagen we de grens over. Dood of levend.
Een varken kan vijftien tot
twintig jaar oud worden. In Nederland halen ze in de meeste gevallen het eerste
half jaar niet.
Eén van mijn leerlingen, degene die gisteren het best oplette bij
de voorbereiding, komt met een dood biggetje aangelopen. Net geboren en
doodgedrukt zo te zien. 'Kijk meneer, dit is de gelukkigste.' Op mijn ietwat
verbaasde blik antwoordt hij: ‘Ja, ze blijven nu van zijn ballen af, niemand bijt
in zijn staart of oor en hij hoeft geen half jaar te lijden voordat hij in een
slachthuis eindigt.' Tja, zo kun je het ook zien.
We besluiten te gaan. Genoeg gezien. We moeten nog eten. Ik zeg
dat we in plaats van de geplande barbecue, vegan pannenkoeken gaan bakken. Dit keer is er
niemand die boe roept. Of knor.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten